Inleiding

De eerste bevolkingsregistratie
Tot de 19de eeuw werden de gegevens over geboorte, huwelijk en overlijden voornamelijk door de kerken bijgehouden. In 1814 werd de burgerlijke stand ingevoerd in Nederland. De vastlegging van statische rechtsfeiten in de burgerlijke stand voldeed echter op zichzelf niet aan de informatiebehoefte van de overheid. De levensloop van de ingezetenen kon namelijk onvoldoende worden gevolgd.
In 1829 werd de eerste landelijke volkstelling gehouden. De gegevens werden verzameld en bij de gemeente opgeslagen. In 1839 werd de tweede volkstelling gehouden (toestand per 1 januari 1840). Er waren nog geen voorschriften over de bijhouding van deze gegevens. Echter, de gegevens van de volkstellingen waren bij de voltooiing ervan alweer achterhaald. De vastlegging van statische rechtsfeiten in de burgerlijke stand voldeed echter op zichzelf niet aan de informatiebehoefte van de overheid. De levensloop van de ingezetenen kon namelijk onvoldoende worden gevolgd. Er was behoefte aan meer dynamische bevolkingsadministraties.
In 1845 werd door de Staten van Zuid-Holland een reglement vastgesteld over het bijhouden van registers van de bevolking. Verplicht werden kennisgevingen van vertrek, verhuizing en vestiging. Tevens moest de bevolking tweemaal per jaar worden gecontroleerd.
Bij Koninklijk Besluit werd in 1849 met ingang van 1 januari 1850 bepaald dat de gegevens verkregen bij de derde volkstelling moesten worden bijgehouden door de ABS van de gemeente waar de burger wettelijke woonplaats had. Er waren nog geen voorschriften over aangiften van verhuizing, vertrek en dergelijke gegevens. Sindsdien is er door gemeenten een bevolkingsregister bijgehouden.
Op 18 april 1887 kreeg de bevolkingsboekhouding een wettelijke basis door invoering van de Wet bevolkings- en verblijfsregisters (Wet van 17 april 1887, stb.67). Deze wet is tot het zogenaamde 'omslagmoment', van het bevolkingsregister naar de GBA, op 1 oktober 1994, van kracht gebleven.